Zondag, hoofdpijn. Ik lig op de bank met mijn ogen dicht en luister naar de wereld om me heen. Ik hoor de geluiden van ons huis, het gesabbel van de vissen die altijd honger lijken te hebben, het gezang van een vogeltje buiten in de boom die ieder jaar roze bloeit, midden in de winter. Ik hoor het geschuif van de kralen die onder Lucy’s handen aan tafel een bloem in alle kleuren vormen. Met mijn ogen dicht zie ik een plukje zacht haar dat achter haar oor vandaan glijdt, haar geconcentreerde blik, hoe ze maar half op haar stoel zit en half ernaast hangt, hoe haar handen trefzeker heen en weer gaan om dat mooie te maken dat ze in haar hoofd al zo duidelijk voor zich ziet.
Boven hoor ik Pien zachtjes neuriën. Ze zoekt haar schoenen op haar kamer terwijl haar handen de medaille om haar nek steeds even aanraken. De medaille voor zwemdiploma A, ze voelt zich zo trots en zo sterk dat zelfs haar wangen stralen, ze voelt zich alles dat ik haar voor iedere dag toewens. In de verte hoor ik het druppen van wanten die op de verwarming liggen te drogen, nog steeds nat van de zeesterren die we op het winterse strand vonden en terug naar de zee brachten. Dichterbij hoor ik Ernst bij de open haard houtblokken stapelen en ik denk aan de sneeuwvlokken die we samen in het donker zagen vallen. Geruisloos vielen ze naar beneden en maakten de wereld stil en wit in het licht van de kerstlampjes, die we iedere dag toch nog weer een dag laten hangen.
Met mijn ogen dicht op de bank luister ik naar de baby in mijn buik, die koppeltje duikt zonder dat iemand hem of haar hoort. Zacht gedraai en getrappel onder mijn handen, nieuw leven onderweg naar ons toe. Nieuw leven met hopelijk eindeloos veel vogeltjes in roze winterbomen, kralen voor mooie dingen in je hoofd, geneurie om medailles, zeesterren op het strand in de winter, sneeuw om samen naar te kijken en lampjes in het donker. Als ik mijn ogen opendoe, doet mijn hoofd al minder pijn.
0 reacties