Het eiland druipt na van de regen van gisteren en vannacht. Druppels waaien uit de bomen, plaatselijke buitjes in de tuinen en onderweg. Met de auto dwalen we over slingerende dijken, de bermen vol koolzaad dat felgeel afsteekt tegen de grijze lucht. We komen langs fruitbomen vol lente en eindeloze aardappelvelden, ik voel de zee in de verte, zie de vuurtoren in de mist.
Op de achterbank spelen twee meisjes bingo, ze moeten nog een tractor en een vogelverschrikker vinden, streepten de vuurtoren net van de kaart. Het meisje ernaast ligt te slapen, misschien droomt ze van regenbogen en vuurtorens in de mist. Of van volle bingokaarten.
We rijden langs de fietspaden die Ernst vroeger nam op weg naar school. Ik kijk naar de wegen, glimmend van de regen, naar de dijkjes waar hij zo vaak heeft gereden voordat ik hem kende. Ik kijk naar het eindeloze land en de lucht om me heen die door hem ook voor mij vertrouwd zijn.
En dan kijk ik achterom. Drie lentemeisjes op de achterbank, die we samen hier naartoe brachten, naar dit eiland aan de zee waar hun vader werd geboren op de eerste dag van een winter lang geleden. Door de achterruit zie ik dat het buiten sneeuwt. Een windvlaag vol bloesemblaadjes.
Weer een leuk verhaal ! ❤️